Het valt me op dat mensen die zich professor mogen noemen, hun titel stelselmatig op een onjuiste manier inzetten voor de winning van aardgas, en voor kernenergie en de opslag van kernafval in zoutkoepels. Twee voorbeelden.
David Smeulders mag zich hoogleraar energietechnologie aan de Technische Universiteit Eindhoven noemen. Smeulders stelde op 1 maart 2022 in het Dagblad van het Noorden voor om 12 miljard kubieke meter gas uit Groningen te winnen: dat kan volgens hem veilig door tegelijkertijd 12 miljard kubieke meter stikstof in het gasveld te injecteren.
1 Op die manier zou de druk in het gasveld gelijk blijven en de gaswinning veilig omhoog kunnen. Maar deze injectie is niet realistisch, kan ik gemakkelijk concluderen uit een dik rapport van de NAM uit 2013.
2 Hiervoor is de aanleg van een pijpleidingennetwerk van 200 kilometer lengte door de provincie nodig om het stikstofgas van een nog te bouwen fabriek naar de injectielocaties te transporteren. Dit netwerk moet wegen en kanalen passeren, wat voor inpassingsproblemen gaat zorgen. De NAM noemt een kostenplaatje van 6 miljard euro. Nu hoeft de NAM niet altijd gelijk te hebben, maar het is opvallend dat Smeulders de argumenten van de NAM niet heeft weerlegd. Dat had ik wel verwacht van iemand die zich professor mag noemen.
Een tweede voorbeeld gaat over kernenergie en de opslag van kernafval in zoutkoepels.
De Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) publiceerde op 7 september 2022 het advies ‘Splijtstof?’.
3 Aan dit advies werkten maatgevend Behnam Taebi, Sabine Roeser en André Faaij mee, die zich alle drie professor mogen noemen. Bij het bestuderen van dit rapport vielen me verschillende dingen op. In de literatuurlijst komt geen enkele publicatie voor van Noord-Nederlandse milieuorganisaties, hoewel die er in de loop van de jaren veel over hebben geschreven en dan vooral over de opslag van kernafval in zoutkoepels.
Wel staat in het Rli-rapport dat het plan voor opslag in zoutkoepels “in de afgelopen decennia op verschillende momenten heeft gezorgd voor onrust onder de plaatselijke bevolking, wat ertoe heeft geleid dat verder onderzoek voorlopig is gestaakt.” De talloze discussies en de vele argumenten tegen de opslag in zoutkoepels worden niet genoemd. Dat de opslag van kernafval regelmatig besproken werd in de Tweede Kamer en tevens een van de vier centrale thema’s was in de Brede Maatschappelijke Discussie over kernenergie, nu 40 jaar geleden, wordt door Rli slechts omschreven als “onrust onder de plaatselijke bevolking.” En let wel: Rli heeft het over onderzoek dat “voorlopig is gestaakt,” wat aangeeft dat genoemde professoren het liefst alsnog proefboringen in zoutkoepels zouden willen.
Waarom gezwegen wordt over publicaties van milieuorganisaties, wordt duidelijk als het Rli-rapport het heeft over het broeikaseffect. In het rapport staat: “Over de klimaatimpact van kernenergie bestaat in de wetenschap brede overeenstemming: er is sprake van slechts beperkte CO2-uitstoot, ook wanneer we kijken naar de gehele levenscyclus van een kernreactor.” Blijkbaar is de conclusie van deze professoren dat milieuorganisaties niet wetenschappelijk zijn, dat je hun publicaties niet hoeft te lezen.
Maar wat verstaat deze Raad onder “de wetenschap”? Naar mijn opvatting is een kenmerk van wetenschap, dat onderzocht wordt of beweringen en stellingen kloppen. Daarom geef ik in mijn artikelen altijd een overzicht van de gebruikte bronnen. Anderen kunnen dan de juistheid van mijn beweringen nagaan.
Gegeven mijn opvatting van wat wetenschap is, vind ik het opmerkelijk dat de Raad zich uitsluitend baseert op twee rapporten.
4 5 Andere bronnen met uitgebreide analyses en met de conclusie dat er wel degelijk een grote klimaatimpact is van kernenergie, worden zonder opgaaf van redenen niet genoemd.
6 7 8